Menu

maandag 15 september 2014

Witwassen en ontneming: de beperkingen

Op 9 september 2014 wees de Hoge Raad het vierde arrest waarin een ontnemingsmaatregel was gebaseerd op een veroordeling voor witwassen. In alle vier de zaken wordt het arrest van het hof vernietigd.

Wat was er gebeurd?
De verdachte had een postzak van een Amsterdams advocatenkantoor gestolen. In de postzak zaten facturen waarop verdachte het rekeningnummer van het kantoor veranderde in zijn eigen rekeningnummer. Als gevolg kwamen de betalingen op zijn rekening en niet op die van het advocatenkantoor. Verdachte werd vervolgd en veroordeeld voor het medeplegen van witwassen door middel van het ontvangen van de bedragen op zijn rekening.

Hoge Raad
De Hoge Raad oordeelt dat de uitspraak in de ontnemingszaak onvoldoende is gemotiveerd. Daarbij overweegt de Hoge Raad dat geldbedragen die voorwerp zijn van witwassen daarmee niet ook direct wederrechtelijk verkregen voordeel zijn. Dat oordeel is conform de eerdere arresten van 19 februari 20133 december 2013 en 4 februari 2014.


Wat is het probleem?
De kern van het oordeel van de Hoge Raad is: witwassen produceert in beginsel niet. Als het witwassen bestaat uit bijvoorbeeld het voorhanden hebben, overdragen of verhullen van een geldbedrag, dan neemt daardoor niet dat bedrag toe. Dat is op zichzelf geen vreemde uitspraak en zou ook in beginsel niet tot problemen moeten leiden. Immers, voor witwassen is altijd een grondfeit vereist en voor dat grondfeit kan wel worden ontnomen (doorgaans het witgewassen bedrag).

De Hoge Raad vereist een nadere motivering. Er zijn dus wel situaties denkbaar waarbij witwassen als herkomstfeit voor ontneming kan worden gebruikt. Reijntjes noemde daarbij de beroepswitwasser die een fee krijgt voor zijn witwaswerkzaamheden (noot onder HR 19 februari 2013, NJ 2013, 293).

Uit de vier hierboven genoemde arresten blijken twee mogelijke situaties waarin het probleem zich voordoet:

  1. Verdachte is veroordeeld voor witwassen terwijl het gronddelict onbekend is.
  2. Het gronddelict was bekend, maar verdachte is daarvoor niet vervolgd of veroordeeld.

Een oplossing
In geval 1. zal het geldbedrag doorgaans kunnen worden verbeurdverklaard. Het zijn immers voorwerpen met betrekking tot welke het feit is begaan (art. 33 lid 1 Sr jo. art. 33a lid 1 onder b Sr). Indien het bestaan van het geldbedrag blijkt uit dossier, maar niet in beslag is genomen kan gekozen worden voor de mogelijkheid van art. 34 Sr - overigens een zelden gebruikte optie. Er wordt bij deze oplossing derhalve nooit een ontnemingsprocedure gestart zodat ook de door de Hoge Raad omschreven beperking niet gaat werken.

In geval 2. zal dezelfde optie als onder 1. kunnen worden gekozen. Indien toch voor een ontneminsgprocedure wordt gekozen, dan zal de ontnemingsrechter de het grondfeit van witwassen centraal moeten stellen als het feit waaruit het voordeel afkomstig is. De bewijsstandaard waaraan dan moet worden voldoen is dat er voldoende aanwijzingen moeten bestaan (art. 36e lid 2 Sr) of het feit aannemelijk moet zijn (art. 36e lid 3 Sr). Indien de rechter de ontneminsvordering enkel doet steunen op de veroordeling voor witwassen zal de Hoge Raad in beginsel ingrijpen.

(Deze blog is op persoonlijke titel geschreven.)

-- Dirk van Leeuwen
Dirk is strafrechtjurist en gespecialiseerd in het bijzonder strafrecht en (financiƫle) fraude en geeft cursussen.
LinkedIn | Twitter

Geen opmerkingen:

Een reactie posten